De deelnemers leren termen van het internet. Ze praten over het gebruik van internet.
2 uur
Toon het symbool van wifi. Stel de volgende vragen:
Schrijf ‘internet’ op een groot papier of bord. Stel de vraag: Wat weet je over internet? Waar denk je aan? Schrijf alle antwoorden errond (=woordspin).
Overloop nadien alle woorden. Laat alle deelnemers die iets willen vertellen bij een woord aan bod komen.
Extra vragen:
De deelnemers bespreken per 2 (eerst met de ene buur, daarna met de andere).
Overloop dit kort in de groep.
Vraag ‘Wat zet jij op internet?’ (wat deel je op internet?) ‘Met wie deel jij dingen?’ ‘Hoe deel jij dingen’?
Toon daarna foto’s. Vraag bij elke foto: Deel jij dit op internet? Waarom wel? Waarom niet? Met wie?
De deelnemers bespreken met hun buur de voor- en nadelen van internet.
Overloop dit daarna samen met de groep.
Maak twee kolommen en noteer de voor- en nadelen.
Bespreek de volgende stellingen met de deelnemers. Je kan dit mondeling doen of je kan de stellingen afdrukken en laten lezen door de deelnemers.
Deelnemers gaan akkoord of niet akkoord. Mogelijke opties: rode en groene kaartjes, hand opsteken bij akkoord, aan 1 kant van een lijn gaan staan, rechtstaan of blijven zitten …
Op de website van Karrewiet vind je verschillende filmpjes over veilig internet
Voorbeeld Elisa van Child Focus geeft tips over veilig internet.
www.nederlandsoefenen.be/antwerpen/meedoen