Pictureka

Wat

Je speelt Pictureka en praat ondertussen Nederlands. Het spelletje stimuleert de deelnemers om te babbelen.

Doel

De deelnemers

  • maken samen plezier en leren elkaar kennen
  • oefenen spelenderwijs Nederlands

Voor wie

 Iedereen die graag spelletjes speelt, een mix van Nederlandstaligen en anderstaligen.

Begeleider

  • Speelt graag spelletjes en kent de spelregels goed.
  • Heeft geduld om de spelregels goed uit te leggen en het spel te begeleiden.
  • Kan bewaken dat er niet te veel woorden komen die niet meteen relevant zijn om te weten.

Materiaal

  • Kaartspel Pictureka (Ontleen bij docAtlas)
  • Pen en papier

Voorbereiding

  • Lees op voorhand zorgvuldig de spelregels.
  • Pas het spel eventueel aan aan het taalniveau van jouw groep.
  • Sorteer de speelkaarten en opdrachtkaarten. De pinguïnkaarten zijn de jokers, leg ze apart als je ze niet nodig hebt voor jouw spel.
  • Is er een groot niveauverschil tussen de deelnemers? Bedenk dan op voorhand enkele mogelijkheden om te differentiëren. Sterkere deelnemers moeten meer kunnen produceren over hun opdracht dan beginners. Hou het wel leuk. Niemand raakt graag gefrustreerd.  Bij elk spelletje geven we enkele suggesties om te differentiëren.
  • Hou pen en papier bij de hand. Schrijf nieuwe woorden op als daar vraag naar is. Bied nieuwe woorden zoveel mogelijk in een betekenisvolle context aan. Bv. ‘muis’ Zeg of schrijf dan: De kat eet de muis. De muis eet graag kaas.
  • De valkuil bij dit spelletje kan zijn dat er heel veel nieuwe (en soms niet erg relevante) woorden aan bod kunnen komen. Zoek steeds het meest algemene woord bv muzikant in plaats van altviolist.
  • De woordenschat moet uit de groep zelf komen. Als je merkt dat je zelf veel aan het praten bent, ben je spreekkansen aan het ontnemen voor je groepje. Jij bent de spelleider. Als begeleider mag je wel helpen bij het juist formuleren of correct uitspreken. Maar laat verklaringen of uitleg zoveel mogelijk van de deelnemers zelf komen.

Activiteit

Alfabetspel

Start

  • Maximum 6 spelers rond de tafel, iedereen moet de kaarten kunnen zien.
  • Doe een kennismakingsspelletje. Gooi bijvoorbeeld een bol wol naar elkaar en zeg elkaars naam.
  • Vraag wie het spelletje Pictureka al kent. Je kan er veel verschillende spelletjes mee spelen. Kan die persoon uitleggen hoe hij of zij het speelde?
  • De begeleider legt de spelregels uit in duidelijke taal. Demonstreer tijdens je uitleg zoveel mogelijk. Doe een voorbeeldrondje.
  • Je hebt enkel de speelkaarten nodig.

Speel

  • Doel: zoek een ding of persoon dat met een bepaalde letter begint. Je kan het alfabet aflopen (eerst A, dan B …) of een deelnemer vragen om het alfabet af te lopen in zijn hoofd, als een andere deelnemer ‘stop’ roept, neem je de letter die op dat moment gedacht werd.
  • De spelleider heeft alle kaarten in de hand en legt elke 5 seconden een kaart op de tafel, goed zichtbaar voor iedereen.
  • Staat er op de afbeelding een voorwerp dat met die letter begint? Dan roep je Pictureka. Je benoemt het voorwerp. Is het juist? Dan krijgt je de kaart. Wie vijf kaarten heeft, neemt de kaartenboek over en draait op zijn beurt de kaarten om.
  • Speel maximaal een half uur. Neem dan een pauze.

Tips

  • Bij een groot niveauverschil in taal kan je de opdrachten moeilijker maken voor de sterkere deelnemers. letter ‘B’, iemand ziet een beer. Opdrachten kunnen dan zijn: Vertel drie dingen die je weet over een beer. Zoek er een adjectief bij met een ’b’. Vertel een verhaal over een beer. Pas de opdracht aan het niveau van de deelnemer aan.
  • Je kan ook differentiëren door sterkere deelnemers moeilijkere opdrachten te geven. Bijvoorbeeld: Wie al vijf kaarten verzamelde, moet na zijn deelronde iets extra zeggen als hij antwoordt. Beginners zeggen het woord, sterkere cursisten noemen ook 1, 2 of 3 adjectieven die bij het woord passen. Bv. appel versus een lekkere, sappige, groene appel.

Zoekspel

Start

  • Maximum 6 spelers, iedereen moet de kans krijgen om te antwoorden. Eventueel spelen duo’s samen.
  • Doe een kennismakingsspelletje. Gooi bijvoorbeeld een bol wol naar elkaar en zeg elkaars naam.
  • Vraag wie het spelletje Pictureka al kent. Je kan er veel verschillende spelletjes mee spelen. Kan die persoon uitleggen hoe hij of zij het speelde?
  • De begeleider legt de spelregels uit in duidelijke taal. Demonstreer tijdens je uitleg zoveel mogelijk. Doe een voorbeeldrondje.
  • Je hebt de speelkaarten en de opdrachtkaarten nodig.

Speel

  • Iedereen krijgt 8 speelkaarten. Leg 4 kaarten naast elkaar met de goede kant naar beneden. Leg de overige 4 kaarten met de goede kant op de 4 onderste kaarten. Demonstreer terwijl je deze instructies geeft.
  • Doe een voorbeeldrondje. Toon de instructiekaarten. Wijs op de opdracht en zeg wat er op het kaartje staat. Pas je vragen of je verwachtingen aan het niveau van de deelnemer aan.
    Voorbeeld
    • Zoek iets dat gevaarlijk is. Wie iets vindt moet Pictureka roepen en benoemen. Bespreek het antwoord in de groep. Is het echt gevaarlijk? Wie heeft nog iets dat gevaarlijk is?
    • Zoek een hand. Wie iets vindt moet Pictureka roepen en wijzen of de tekening beschrijven. Van wie is die hand? Wat doet die hand?
  • De winnaar van dit rondje mag zijn kaart in het midden van de tafel leggen. Hij mag de onderliggende kaart ook omdraaien. Wie eerst zijn kaarten kwijt is, is de winnaar.
  • Speel maximaal een half uur. Neem dan een pauze.

Tips

  • Controleer steeds of de opdracht duidelijk is. Sommige opdrachten zijn talig eerder moeilijk. Bepaal eventueel als spelleider wie welke opdracht krijgt.
  • Bij een groot niveauverschil in taal kan je de opdrachten moeilijker maken voor de sterkere deelnemers. Zij moeten dan bv. 2 dingen op hun kaartjes kunnen benoemen (tijger, mes), het tegenovergestelde kunnen zeggen (gevaarlijk – lief), zeggen waarom iets gevaarlijk is, ...
  • Bij de tekeningen kan je de bespreking  zo lang of kort maken als je wil of als je groep aankan. Bij het voorbeeld van de hand kan je bijvoorbeeld vragen hoeveel vingers de hand heeft, of het een sterke hand is, die van een kind of van een volwassene, je kan vragen naar werkwoorden /acties die je met je hand kan doen, misschien kent iemand een uitdrukking, … Afhankelijk van het niveau van je groep stel je eenvoudige ja/nee-vragen of vraag je meer beschrijvingen of mogelijke handelingen.

Combineerspel

Start

  • Maximum 6 spelers, iedereen moet de kans krijgen om regelmatig te antwoorden. Eventueel spelen duo’s samen.
  • Doe een kennismakingsspelletje. Gooi bijvoorbeeld een bol wol naar elkaar en zeg elkaars naam.
  • Vraag wie het spelletje Pictureka al kent. Je kan er veel verschillende spelletjes mee spelen. Kan die persoon uitleggen hoe hij of zij het speelde?
  • De begeleider legt de spelregels uit in duidelijke taal. Demonstreer tijdens je uitleg zoveel mogelijk. Doe een voorbeeldrondje.
  • Je hebt de speelkaarten, de opdrachtkaarten en de jokers (pinguïnkaarten) nodig. Schud de jokers door de speelkaarten.

Speel

  • Doe een voorbeeldrondje. Elke speler krijgt 3 speelkaarten en een opdrachtkaart. De overige kaarten leg je op 2 stapels met de goede kant naar beneden in het midden van de tafel.
  • Toon een opdrachtkaart. Er staan telkens 2 opdrachten op. De speler mag zelf kiezen welke opdracht hij wil uitvoeren. Hij moet op zijn kaarten 3 voorbeelden zoeken van deze opdracht. Toon ook een jokerkaart. Deze kaart mag hij altijd inzetten.
  • Heeft de speler geen drie voorbeelden in de hand? Dan mag hij 2 extra kaarten van de stapel nemen.
  • Nog steeds geen 3 voorbeelden? Dan mag hij 1 kaart wegleggen met de goede kant naar boven en 1 nieuwe kaart nemen.
  • Nog steeds geen 3 voorbeelden? Dan mag hij 2 kaarten doorgeven aan zijn linkerbuur. Deze buur kijkt op zijn beurt en mag 1 kaart wegleggen en bijnemen. Etc.
  • Wie 3 goede voorbeelden in zijn hand heeft, roept Pictureka. Hij moet zijn voorbeelden benoemen en/of beschrijven. Als iedereen akkoord is, mag de winnaar 3 nieuwe speelkaarten nemen en 1 opdrachtkaart. De eerste die 4 opdrachtkaarten verzamelt, is de winnaar.
  • Speel maximaal een half uur. Neem dan een pauze.

Tips

  • Controleer steeds of de opdracht duidelijk is. Sommige opdrachten zijn talig eerder moeilijk. Bepaal eventueel als spelleider wie welke opdracht krijgt.
  • Bij een groot niveauverschil in taal kan je de opdrachten moeilijker maken voor de sterkere deelnemers.  Bv. beginners hoeven maar 2 voorbeelden te zoeken, sterkere spelers moeten meer informatie geven zoals bijpassende adjectieven of handelingen benoemen. Pas de opdracht aan het niveau van de deelnemer aan.

Einde

Doe een vragenrondje na elk spel.

  • Vond je het leuk?
  • Wat was er moeilijk?
  • Wat was gemakkelijk?
  • Welke woorden heb je geleerd? Welke 5 woorden wil je onthouden?

 


www.nederlandsoefenen.be/antwerpen/meedoen