Naai een verhaal met lapjes

Wat

Je naait wekelijks samen aan een werkstuk naar keuze. Tijdens het naaien wordt er gezellig gebabbeld. Handwerk heeft als voordeel dat je mekaar niet hoeft aan te kijken, zo voelt niemand zich geviseerd.

De deelnemers vertellen persoonlijke verhalen aan de hand van een lapje stof. Je naait de lapjes aan elkaar en vertelt tegen elkaar je persoonlijk verhaal. Het eindresultaat is een patchwork groepswerk.

Doel

De deelnemers

  • Spreken over zichzelf en hun familie
  • Stellen vragen aan elkaar en leren nieuwe woorden

Duur

5 of 6 sessies van telkens 2 uur

Voor wie

Begeleider

  • De begeleider houdt van naaien en textiel
  • De begeleider kan door middel van vragen gesprek uitlokken
  • De begeleider heeft een warme en geïnteresseerde houding

Materiaal

  • Véél lapjes stof in verschillende kleuren en patronen en formaten (geen rekstof!)
  • Naalden, spelden, scharen, meetlatten, potloden, ruitjespapier en garen
  • Quiltvulling
  • Etiketten en één groot diepvrieszakje per deelnemer
  • Optioneel: fototoestel, PC en papier om foto’s op textiel te printen + strijkijzer

Voorbereiding

Het is belangrijk dat je vooraf een voorbeeldlapje maakt van je eigen gezin. Aan de hand van dit lapje kan je de werkwijze uitleggen, ook aan mensen die nog niet veel Nederlands kunnen. Elke sessie moet er een vervolglapje klaar zijn om als ondersteuning te dienen.
Elke sessie leg je de lappen stof uitgestald op een lange tafel.

Andere tafels worden tegen elkaar geschoven zodat er in groep gewerkt kan worden. In het midden van de tafels ligt het werkmateriaal.

Kleef de eerste sessie iedereen een etiket met de voornaam op, ook jezelf.

Activiteit

Sessie 1

  • Vertel dat je samen gaat naaien en babbelen. Toon jouw voorbeeldlapje en vertel er jouw verhaal bij:
    Kijk dit is mijn familie van toen ik klein was. Deze stof is mijn papa, ik koos jeans omdat het een jonge papa was, hij droeg altijd jeansbroeken. Dit is mijn mama, zij was verpleegster…
  • Tijdens die eerste sessie breng je woordenschat aan over het kerngezin: moeder, vader, kinderen (zoon, dochter, broers, zussen,…).
    Teken op bord of op een blad. Het moet duidelijk zijn dat het eerste lapje gaat over toen de deelnemer zelf een kind was.
    Maak gebruik van de kennis van deelnemers met een hoger niveau, stel vragen en laat antwoorden.
  • Geef de volgende opdrachten.
    Beeld  elke opdracht uit en help zwakkere deelnemers bij het tekenen van de voorbeeldrechthoek. 
    • Kies een lapje stof voor elke persoon uit je eigen gezin toen je kind was. Kies stof die bij de persoon van je gezin past.
    • Teken je familie eerst als rechthoek op een ruitjesblad en maak vakjes voor elk gezinslid.
    • Knip nu de lapjes op maat (één centimeter groter dan de tekening).
  • Als iedereen stof gekozen heeft en zijn familie heeft getekend, toon je hoe de lapjes genaaid worden. Hier komt spontaan nieuwe woordenschat over ‘naaien’.
    • De deelnemers stellen vragen: wat is dat? Hoe heet dat?
    • Breng de woorden aan, schrijf ze op een bord en herhaal ze heel de tijd.
    • Vraag: wie heeft de schaar? Mag ik een speld? Nee, dat is de naald
  • Tijdens het naaien zorg je voor gesprek. Stel veel vragen.
    • Wie is dit?
    • Hoeveel kinderen had jou moeder? Hoeveel zonen? Hoeveel dochters?
    • En jij? Ben jij de oudste? Of wie is de oudste? En wie dan,…
    • Waarom kies je deze stof voor jouw broer? 

Sessie 2

  • Jouw voorbeeldlapje heeft nu een rand gekregen. Deze rand staat voor de plaats waar je woonde. Toon het lapje en vertel: ik woonde… en ik koos deze stof omdat…
  • Help de deelnemers om te berekenen hoeveel stof ze nodig hebben om rond het lapje te geraken. Op dit moment kan je ook gebruik maken van de meetlat en hier wat extra woordenschat aan koppelen: meten, meetlat, centimeters, hoogte, breedte,…
  • Sommige deelnemers zijn nog bezig met het naaien van de gezinsleden, dat maakt niet uit.
  • Ga bij iedereen langs en stel vragen: Waar woonde je? Was het een dorp? Of een stad? Had je een tuin? Had je dieren? Was het een groot of een klein huis?
  • Nodig de deelnemers uit om naar elkaars verhalen te luisteren
  • Als iemand moeilijkere woordenschat aanbrengt, vraag dan aan de groep: Weten jullie wat dat betekent? Wie kan het uitleggen?

Sessie 3 - 4 - 5

  • Tegen deze sessie heb je als begeleider het volgende lapje klaar: waar woonde je en met wie toen je weg ging van je ouderlijk huis. Toon het lapje en vertel je verhaal. Nu maak je ook duidelijk dat we verschillende lapjes gaan maken, voor elke levensfase/woonplek.
  • Vanaf nu werkt iedereen op eigen tempo. Mensen met een groot gezin hebben vanzelfsprekend meer tijd nodig om hun lapje af te werken dan mensen met een klein gezin. Benoem dit ook, niemand hoeft zich te haasten, iedereen werkt op eigen tempo.
  • De nadruk ligt op het vertellen.
    • Blijf verhalen uitlokken door gerichte vragen te stellen en uit te wijden over elk detail.
    • Betrek de deelnemers bij mekaars verhaal: wie had er nog dieren? En welke dieren had jij dan? Of: jij bent jong getrouwd… Hoe oud was jij toen je trouwde? En jij?
  • Technisch zorg je er mee voor dat de verschillende rechthoeken voor de verschillende levensfases even breed worden. Je kan gemakkelijk aanpassen door de boordstof breder te maken of juist smaller te knippen.
  • Als er deelnemers zijn die speciale borduursteken kennen, geef er dan uitgebreid aandacht aan en moedig aan om deze mooie steken uit te leggen of voor te doen aan anderen die interesse hebben.

Extra optie: Bewaar de verhalen

  • Vraag aan sterke deelnemers om hun verhaal te schrijven, of om andermans verhaal op te schrijven
  • Voorzie een dictafoon en laat de deelnemers hun verhaal van begin tot einde vertellen. Dit is een ideale gelegenheid om uitgebreid bijvragen te stellen. Er wordt vaak uitgeweid naar verwante thema’s zoals karaktertrekken, beroepen, het verschil tussen gewoontes in eigen land en in België en in elkaars land. Laat dit allemaal gebeuren, moedig het aan en vraag door. Hoe meer er gepraat wordt hoe beter.
  • Bij de voorlaatste sessie kan je ook foto’s nemen van de deelnemers. Die druk je af op speciaal papier zodat je de foto op stof kan strijken. Zorg voor voldoende lichte stof voor dit doel. Het is een mooi ‘eindrechthoekje’ als de deelnemers hun foto omkaderen met een stof die uitdrukt hoe ze zich nu voelen.

Laatste sessie

Tegen de laatste sessie heb jij al jouw lapjes aan elkaar genaaid en vulling en achterkant stof op maat gesneden en genaaid. Je hebt nu één grote lap, gequilt en omgeboord.

Help iedereen om de tussenvulling en achterkantstof op maat te knippen en te spelden. Tijdens het naaien kan je de laatste verhalen nog op tape of papier vastleggen.

Op het einde naai je samen alle verhalen aan elkaar. Neem ook een foto van het eindresultaat en probeer de lap ergens tentoon te stellen. Nodig de deelnemers uit om de lap te komen bezoeken met familie of met de klas en dan het eigen verhaal en het verhaal van de anderen te vertellen.


www.nederlandsoefenen.be/antwerpen/meedoen