Opstapelen: breng de woordenschat aan.
- Iedere speler heeft één dobbelsteen. Om de beurt gooit een speler de dobbelsteen en vertelt hij wat er op de afbeelding staat.
- Daarna gooit de volgende zijn dobbelsteen . Hij benoemt eerst de afbeelding van zijn buurman/buurvrouw en daarna de afbeelding die hij zelf gooit.
Wie wat waar? Met 3 of 6 dobbelstenen , die aan de vragen ‘wie , wat, waar’ beantwoorden.
- Om de beurt kiest de speler uit elke categorie een dobbelsteen. Hij gooit de dobbelstenen en maakt een zin waarin hij de drie afbeeldingen gebruikt.
- Uitbreiding: hij maakt er een kort verhaaltje van.
Vandaag en gisteren
- Om de beurt kiest de speler uit 2 categorieën een dobbelsteen. Hij gooit de dobbelstenen en maakt een zin die begint met ‘vandaag’.
- De rechterbuurman/buurvrouw zegt dezelfde zin , maar begint met ‘gisteren’.
Wie ben ik?
- Een speler gooit vijf dobbelstenen en kiest één afbeelding uit.
- Vraag: Welk beroep kun je aan deze afbeelding koppelen? Schrijf dit op en onderstreep het beroep wat je uitkiest.
- De andere spelers stellen om beurt een vraag om het beroep te weten te komen.
De eerste speler beantwoordt de vragen alleen met ja /nee.