Dagelijkse activiteiten: routines

Wat

De deelnemers praten over dagelijkse routines en geven elkaar instructies om ze uit te voeren.

Duur

2 uur

Voor wie

Ook geschikt voor groepen met gemengd niveau - analfabete deelnemers

Materiaal

Activiteit

Introductie

Toon een pictogram. Bespreek het vragenblad. 

  • Welke activiteit is dit? 
  • Doe je dit?
    - Ja : Hoe vaak?
    - Nee : Waarom niet?
  • Hoe doe je dit? Vraag naar instructies.

Bespreek dagelijkse activiteiten

Verdeel de grote groep in kleinere groepjes van 3 of 4 deelnemers.

Geef elk groepje een stapeltje pictogrammen van activiteiten.

Geef de instructie:

  • Neem om de beurt een kaartje. Stel de vragen van het blad aan je groepje.
  • Doet niemand deze activiteit? Dan leg je het kaartje apart.
  • De activiteiten die je wel doet, leg je op 2 aparte stapels.
    - 1 stapel voor activiteiten die je soms doet. Of die maar 1 persoon van je groepje doet.
    - 1 stapel voor activiteiten die je allemaal elke dag doet

Zet de deelnemers terug samen in de grote groep.

Neem de activiteiten die je elke dag doet en praat erover.
Geef zelf het eerste voorbeeld: ‘Elke morgen sta ik op om … Ik neem een douche en dan ontbijt ik. Daarna ga ik naar ...’

Laat elke deelnemer een pictogram bespreken. Help de deelnemers om zinnen te vormen door de zin correct te herhalen.
Bijvoorbeeld

  • Deelnemer: 'Ik wakker om 7u.'
  • Je herhaalt correct: 'Je wordt wakker om 7u?'
  • Deelnemer: 'Ja, ik word wakker om 7u.'

Je kan de tijdsbanner en foto’s van de Babbeldoos tonen als ondersteuning.

Geef elkaar instructies

Kies een activiteit. Bijvoorbeeld de tafel dekken.

Demonstreer de activiteit terwijl je zelf je eerste handelingen stap per stap verwoordt.
Bijvoorbeeld: Neem het tafellaken. Vouw het tafellaken open. Leg het tafellaken opengevouwen op de tafel zodat het de tafel bedekt. Zet het bord in het midden van de rechterkant op de tafel. Leg het mes aan de rechterkant met de snijkant naar het bord. Leg het vork aan de linkerkant van het bord. Zet het glas rechtsboven het bord. 

Daarna vraag je aan de deelnemers om aan jou te zeggen dat je moet doen om de tafel te dekken. Je doet exact wat de deelnemers zeggen.
Bijvoorbeeld: De deelnemer zegt 'Zet het tafellaken op de tafel.' Dan zet je het tafellaken rechtopstaand op tafel.
Als er enkel woorden worden gebruikt en geen instructie wordt gegeven, reageer je met ‘ik begrijp het niet’, ‘kan je het nog eens herhalen?’

Als de activiteit klaar is, dan vraag je aan de deelnemers: 'Kies zelf een activiteit. Geef mij instructies. Stel hen gerust dat je hen helpt als het moeilijk is of als ze een woord niet kennen.'

Ondersteun de deelnemer die de instructies geeft voldoende. Als hij of zij een ander woord gebruikt of een woord zoekt, vraag dan aan de groep of iemand kan helpen. Of herhaal de instructie met het correcte woord.
Bijvoorbeeld de deelnemer zegt ‘Neem de fourchet’. Je vraagt eerst: ‘Wie kan helpen? Wat is dit?’ Je herhaalt zelf correct: ‘Ik neem de vork.’

Extra  Je begrijpt al veel Nederlands en kan al iets vertellen. Je maakt soms nog fouten en hebt nog wat hulp nodig. 

Laat de sterke deelnemers surfen naar https://radio2.be/programmas/aha.

Daar vind je tips over allerhande onderwerpen. 

Instructie:

  • Kies elk één onderwerp.
  • Vertel aan de ander wat je hebt gelezen.
  • Geef je mening: is dit een goede methode? Denk je dat het goed werkt?

www.nederlandsoefenen.be/antwerpen/meedoen