Emoties en zorg voor oude mensen

Wat

Je praat over het thema zorg voor ouderen aan de hand van een foto en een tekst. De deelnemers herkennen en benoemen emoties op afbeeldingen.

Voor wie

Ook geschikt voor groepen met gemengd niveau - analfabete deelnemers

Materiaal

  • Color Cards “Emotions and expressions” : selecteer een aantal prettige en niet prettige emoties vooraf. Kies emoties die herkenbaar zijn voor jouw doelgroep zoals moe, boos, bang, blij, verliefd, lief, nerveus, nieuwsgierig…
  • Tekst Zorg voor ouderen moet beter (Wablieft Start nr 2017-16): een exemplaar per gealfabetiseerde deelnemer
  • Knip één exemplaar in twee zodat je de tekst en foto scheidt. 
  • groot blad + stiften 
  • Zet stoelen rond een tafel, je werkt in 1 groep.

Activiteit

Introductie

  • De deelnemers staan of zitten rond een tafel.
  • Begroet de deelnemers individueel en vraag: ‘Hoe gaat het?’
  • De deelnemers antwoorden met ‘Goed’ of ‘niet goed’ of ‘niet zo goed’.
  • Noteer deze uitdrukkingen op een bord of op het grote papier als houvast. Verwijs hiernaar bij elk antwoord.
  • Per antwoord van een deelnemer vraag je aansluitend: ‘Waarom gaat het goed / niet zo goed / niet goed?’.
  • Toon de overeenstemmende color card uit je selectie. Leg de color card in het midden op de tafel.
  • Noteer de emotie op bord: moe, boos, bang, blij, verliefd, lief, nerveus, nieuwsgierig, …
  • Dit doe je met alle deelnemers individueel terwijl de rest van de groep luistert.

De tekst

1. Foto

Toon de foto, zonder de tekst. Vraag aan de groep: ‘Kijk goed naar de foto. Wat zie je?’

Let op dat iedereen eens aan het woord is. Nodig stille deelnemers uit om te spreken door aan hen persoonlijk Ja/nee-vragen te stellen. Ondersteun de vragen met gebaren/gelaatsuitdrukkingen/geluiden

Bijvoorbeeld

  • ‘Is het een mooie foto?’
  • ‘Is het daar plezant, leuk?’
  • ‘Waar is de man/vrouw?’
  • ‘Zie jij een jong of een oud persoon?’
  • ‘Zie jij veel mensen?’
  • ‘Denk jij dat er veel lawaai is?’

2. Color Cards

Wijs naar de Color Cards op de tafel en vraag ‘Welke foto's op de tafel passen bij deze foto?’ 

De deelnemers nemen een Color Card en benoemen. Je wijst ook naar de woorden die je bij de introductie noteerde op het bord (als de deelnemers kunnen lezen).

3. Tekst

Kan de groep een beetje lezen?

  • Deel de tekst uit per deelnemer.
  • Lees de tekst individueel en stil.
  • Vertel per 2: Wat heb je gelezen? Wat heb je verstaan?
  • Vertel aan de groep: Wat je gelezen? Wat heb je verstaan?
  • Je leest de tekst daarna luidop voor in de groep. De deelnemers volgen de tekst in stilte.
  • Vraag: Welke woorden zijn moeilijk? Wie verstaat dat woord wel? Kan je zeggen wat dat is? (Je laat de groep het woord aan elkaar uitleggen)

Kan de groep niet lezen?

  • Je leest de tekst langzaam voor.
  • Vertel aan de groep: Wat heb je verstaan?
  • Vraag: Welke woorden zijn moeilijk? Wie verstaat dat woord wel? Kan je zeggen wat dat is? (Je laat de groep het woord aan elkaar uitleggen)

Kunnen sommige deelnemers niet lezen?

  • Deel de tekst uit per 2. Zet deelnemers die kunnen lezen bij anderen die niet kunnen lezen. 
  • Ze lezen de tekst per 2 voor aan elkaar.
  • Vertel per 2: Wat heb je gelezen? Wat heb je verstaan?
  • Vertel aan de groep: Wat heb je gelezen? Wat heb je verstaan?
  • Je leest de tekst daarna luidop voor in de groep. De deelnemers volgen de tekst in stilte.
  • Vraag: Welke woorden zijn moeilijk? Wie verstaat dat woord wel? Kan je zeggen wat dat is? (Je laat de groep het woord aan elkaar uitleggen)

Leg het woord zorg uit:

  • Schrijf 'zorg' op het bord als de deelnemers een beetje kunnen lezen.
  • Geef herkenbare voorbeelden:
    Zorg voor oude mensen is oude mensen helpen. Je geeft hen zorg: Bijvoorbeeld helpen met wassen, eten, medicatie nemen, stappen.
  • Gebruik het woord een aantal keren in eenvoudige zinnen:
    Een centrum voor oude mensen is een plaats waar ze wonen. Ze kunnen niet meer alleen wonen. Ze hebben zorg nodig. Ze zijn oud en/of ziek. Er werken mensen die voor hen zorgen. 
  • Deelnemers met dezelfde contacttaal kunnen het kort vertalen voor elkaar. 

4. Groepsgesprek 

Voer met de groep een gesprek over de zorg voor ouderen in hun cultuur/land/familie.

Zorg dat iedereen aan het woord komt.

Stel aan deelnemers die nog niet veel Nederlands kennen ja/nee vragen.
Aan sterke deelnemers stel je meer open vragen, waarop het antwoord niet ja of nee is: Wat gebeurt er met oude mensen in jouw land?

Voorbeeldvragen:

  • Wanneer ben je oud? Wat is oud zijn?
  • Ken je een centrum voor oude mensen in België? Waar?
  • Ken je iemand die in zo'n centrum woont? 
  • Ben je zelf al eens in een centrum voor oude mensen geweest?
  • Gaan oude mensen in jouw land naar een centrum voor zorg?
  • Wat gebeurt er met oude mensen in jouw land?
  • Wie geeft hen zorg?
  • Zijn oude mensen dikwijls alleen? 
  • Is dit anders in jouw land dan in België?
  • Hoe voelen de meeste oude mensen zich denk je? Is dit anders in jouw land dan in België?
  • Wil je zelf naar een centrum gaan als je oud bent? Als je zorg nodig hebt?

Extra informatie

Deelnemers kunnen na de activiteit de genoteerde woorden fotograferen met hun smartphone. Dit bespaart tijd en houdt hen bij de conversatie.


www.nederlandsoefenen.be/antwerpen/meedoen